Logo van undefined dat doorverwijst naar de homepage
Logo van undefined dat doorverwijst naar de homepage

LIOR - Water

Jehannes de Leeuw (0527) 63 32 59 of j.deleeuw@noordoostpolder.nl

Waterpeilvakken in de Noordoostpolder

Bron: LAP Landscape & Urban Design

In de Noordoostpolder kennen wij twee grote peilvakken, de Lage Afdeling (-5,70 m NAP) en de Hoge Afdeling (-4,50 m NAP). Het overtollig water, kwel en regenwater wordt afgevoerd via de drie hoofdgemalen (Buma, Smeenge en Vissering). De capaciteit voor het uitmalen van het overtollig water uit de polder is 13 mm/dag, overeenkomend met een landbouwkundige afvoernorm van 1,5 ltr/sec/ha. Zonder continue uitmalen zou de polder in enkele dagen blank staan.

De aanwezigheid van grote peilvakken zorgt voor een robuust watersysteem. Indien ten gevolge van ruimtelijke ontwikkelingen agrarische bedrijven plaats maken voor woningbouw of bedrijventerreinen, neemt de hoeveelheid verhard oppervlak toe. Bij neerslag vindt versnelde afvoer plaats naar de aanwezige watergangen en leidt bij afwenteling tot wateroverlast. Om wateroverlast voor het bestaand omliggend gebied te voorkomen, treffen wij naast aanleg van voldoende waterberging, technische maatregelen door bijvoorbeeld het installeren van een debiet gestuurde stuw, om de afvoer van het regenwater ten opzichte van de bestaande situatie intact te houden.

Watergangen

Bij het inrichten van een nieuwe woonwijk is het van belang dat de voorzieningen voor het afvoeren van het overtollig water het stedelijk gebied voldoende doorkruist. Nodig om het overtollig water langs korte wegen af te voeren en een voldoende drooglegging te blijven garanderen.

Langdurige perioden van droogte leidt tot een toenemende bodemdaling. Om met het oog naar de toekomst te zorgen voor voldoende drooglegging maken wij gebruik van de te verwachten bodemdaling naar 2050, zoals het Waterschap Zuiderzeeland deze onderstaand in kaart hebben gebracht.

Bron: LAP Landscape & Urban Design

De klimaatverandering is steeds meer voelbaar, waardoor bij het ontwikkelen van nieuwe woonwijken het van belang is tijdens het ontwerp van het watersysteem daarmee al rekening te houden. Extreem natte periodes kunnen zich voordoen gevolgd door periodes van langdurige droogte.

Bij het dempen van watergangen, moeten deze in hetzelfde peilgebied 1 op 1 worden gecompenseerd door het aanleggen van nieuw open water. Het totale wateroppervlak mag niet afnemen. Vóór uitvoering van demping van een watergang/-partij is daarvoor eerst een ontheffing van de keur en een onderzoek op grond van de Flora en Faunawet nodig. De watergang mag pas gedempt worden als de nieuwe compsenserende watergang is gegraven. Bij de te dempen watergang worden aan beide onder insteken van de sloot een drain gelegd, vervolgens aangevuld met een halve meter zand om het overige deel met vrijkomende grond aan te vullen.

De aan te leggen watergangen mogen niet doodlopend zijn, omdat stilstaand water leidt tot een slechte ecologische waterkwaliteit en vaak ook een verzamelplek is voor drijfvuil.

Verwijzend naar het Stedelijk Waterplan kan bij de inrichting van de watergangen een onderscheid gemaakt worden in de onderstaande drie profielen:

Bron: LAP Landscape & Urban Design

Bij stadswater ontbreken natuurlijke oeverzones, waardoor de ecologische ontwikkelingsmogelijkheden beperkter zijn dan bij “water voor beleving” en “water voor natuur”.

Oeverplanten komen niet tot ontwikkeling en beperken zich tot ondergedoken en drijvende waterplanten, zoals waterpest en waterlelie. Voorwaarde daarbij is dat het water voldoende helder moet zijn en 30 tot 50% van het waterareaal een diepte moet hebben van circa 60 centimeter tot een meter. Een goed ontwikkelde waterplantenvegetatie levert een grote bijdrage aan het zelfreinigend vermogen van het water en vergroot de ontwikkelingsmogelijkheden voor diverse soorten vissen en macrofauna (kleine, ongewervelde dieren, zoals kevers, slakken en muggenlarven).

Aanleg van beschoeiingen heeft niet de eerste voorkeur, maar bij toepassing moet deze met FSC keur zijn en moet samen met een eventuele verankering een minimale levensduur hebben 25 jaar. Uitlogende stoffen ter verduurzaming van de beschoeiing, bijvoorbeeld het creosoteren zijn niet toegestaan.

Bron: LAP Landscape & Urban Design

Water voor beleving heeft in vergelijking tot stadswater een grotere habitatdiversiteit door de aanleg van een andere oeverinrichting. Het oevertalud kan variëren van steil tot flauw en al dan niet beschoeid zijn. De oevervegetatie bestaat overwegend uit riet en komen goed tot ontwikkeling als 30 tot 50% van het waterareaal circa 60 centimeter tot een meter diep is. Ten opzichte van stadswater zijn meer vormen van recreatie mogelijk.

Bron: LAP Landscape & Urban Design

Water voor natuur heeft de hoogste ecologische potentie en vinden wij in het algemeen meer aan de rand van stedelijk gebied of in het landelijk gebied terug. De oevers zijn flauw zonder beschoeiing en als dan niet in combinatie met plasdraszones of poelen. De ruime opzet maakt extensief onderhoud mogelijk, waardoor maximale ontwikkelingsmogelijkheden aanwezig zijn voor planten en dieren.

Vanuit waterkwaliteits- en ecologische overwegingen heeft onderhoud met een maaikorf met kraan vanaf de kant de voorkeur boven “vegend” onderhoud vanuit een boot. Vegend onderhoud veroorzaakt een sterke bodemwoeling, leidend tot een toename van de hoeveelheid nutriënten en een afname van het zuurstofgehalte in het water. De kans op vissterfte, algengroei en botulisme neemt daardoor toe.

Varend onderhoud met een knippende maaibalk wordt vanuit ecologie ook als een ondersteunende beheermaatregel gezien. De onderwatervegetatie wordt vanaf de kant geknipt vanaf de kant. De stelen van de planten blijven staan en herontwikkelen zich relatief gemakkelijk. Het geeft weinig slibopwerveling, waardoor de lichtinval nodig voor plantengroei niet extra belemmerd wordt. Knippend onderhoud vanaf een boot geeft deels bovenstaande voordelen, omdat de slibopwerveling bij de methode behoorlijk sterk is. De methode met boot is duurder dan knippen vanaf de kant, omdat het vaker moet plaatsvinden om de afvoer te garanderen. In het plangebied moeten voldoende inlaatpunten aanwezig zijn om een maaiboot vanaf de kant in het water te laten.

Voor het onderhoud langs de kant moet een onderhoudspad van 5 meter beschikbaar zijn. Bij watergangen smaller dan 13 meter kan het onderhoud vanaf één zijde plaatsvinden. Bij flauwe taluds met een helling van 1:5 of flauwer kunnen de machines over het talud rijden en kan het talud onderdeel uitmaken van het onderhoudspad. Ook kan een wandel- of fietspad langs een watergang mede dienst doen als onderhoudspad.

Bron: LAP Landscape & Urban Design

Watersysteem

De inrichting van het watersysteem in het stedelijk gebied is gericht op het opvangen en zo mogelijk vertragen van de versnelde afvoer van het hemelwater afkomstig van de verharde oppervlakken. De inrichting van het watersysteem moet ervoor zorgen dat het water aantrekkelijk en ecologisch gezond is.

Bij aanleg van een nieuw watersysteem zijn kwelwater, waterpeil, waterdiepte, watergangen en de wijze van het onderhoud bepalend.

Bij aanleg van een nieuwe woonwijk of bedrijventerrein vindt ten opzichte van de bestaande situatie een toename van verhard oppervlak plaats. Deze toename zorgt voor versnelde afvoer van hemelwater naar het watersysteem leidend tot peilstijgingen in pieksituaties.  Het plangebied moet aan de wateroverlastnorm voldoen. Is de lokale drooglegging in een gebied aan de krappe kant, hoe eerder het gebied door peilstijgingen kan leiden tot wateroverlast. Voor de benodigde lokale drooglegging voor het streefpeil ten opzichte van het maaiveld houdt het Waterschap Zuiderzeeland over het algemeen 1,20 meter aan.

Bron: LAP Landscape & Urban Design

Grondwater

Vaak is het voorontwerp nog niet concreet uitgewerkt. In dat geval houden wij voor de compensatie van woonwijken rekening met een toename van het verhard oppervlak 45% van het uitgeefbaar terrein (30% daken en 15% wegen en terreinen) aan. Voor bedrijventerreinen is de aanname voor de toename van verhard oppervlak 90% (60% daken en 30% wegen en terreinen) van het uitgeefbaar terrein.

Voor deze toename van het verhard terrein is compensatie nodig. Verwijzend naar het Waterkader van het Waterschap Zuiderzeeland d.d. 11 juli 2013 zijn daar de onderstaande compensatie percentages vastgesteld.

Kaart bergingsnormen compensatie Noordoostpolder

Een belangrijke ontwerpfactor is de afvloeiingscoefficiënt van de verharding. Er is een verschil in type verharding. Voor de berekening is daarvoor onderstaande driedeling gemaakt:

  1. Gesloten verharding (zoals daken, asfalt en klinkerverharding): afvoer van regenwater naar het oppervlaktewater of riolering is 100%;
  2. Half verharding (zoals grind- en steenslagwegen): afvoer van regen naar oppervlaktewater of riolering is 40%, de rest infiltreert, blijft op het maaiveld staan en komt vertraagt in het water terecht;
  3. Open verharding (zoals vegetatiedaken): afvoer van regenwater naar het oppervlaktewater is 15%, de rest infiltreert, blijft op maaiveld staan en komt vertraagd in het water terecht.

Kaart kwelkwaliteit Noordoostpolder

Bevindt zich in een plangebied slechte kwel dan ligt het in het algemeen niet direct voor de hand te kiezen voor het aanleggen van oppervlaktewater. Slechte kwel bevat veel nutriënten, zoals stikstof en fosfaat, sulfaat, chloride en ijzer. Uitgezonderd ijzer, leiden hoge gehaltes van deze stoffen tot een minder goede waterkwaliteit. Hoge ijzergehaltes bindt fosfaat en is daardoor gunstig voor de waterkwaliteit. De keerzijde van de hoge ijzergehaltes is dat het troebel water (rood-bruinkleuring) geeft met een slecht doorzicht, waardoor het vanuit esthetisch oogpunt als negatief wordt ervaren. Slechte kwel laat zich goed onderdrukken door het peil te verhogen.

Voor watergangen wordt in het algemeen 1,20 m waterdiepte aangehouden om te voorkomen dat de watertemperatuur te hoog oploopt en leidt tot algengroei en slechte waterkwaliteit.

Een andere oplossing voor het indirect lozen van hemelwater op het watersysteem is het bergen van regenwater in retentiestroken (wadi’s). Het regenwater wordt vanaf de verharde oppervlakken van straten en woningen geleid naar retentiestroken. Het water vloeit in de toplaag (mulden) waar het water in de bodem kan infiltreren en een zuiverende werking ondergaat om vervolgens te verdwijnen in een ondergrondse infiltratievoorziening (bijvoorbeeld een grindkoffer). Nadat de bodem in de retentie verzadigd raakt, kan het water tot een bepaald niveau geborgen worden in deze komvormige groenstrook. Stijgt het water boven een niveau dat in de directe woonomgeving nog als acceptabel wordt beschouwd, dan wordt het overtollig water door middel van een overstortconstructie (bijvoorbeeld een trottoirkolk), ook wel slokop genoemd, afgevoerd naar het aangrenzend oppervlaktewater.

Wadi

De Stichting Rioned heeft een boekje uitgegeven met aanbevelingen voor ontwerp, aanleg en beheer van Wadi’s. Dit boekje bevat veel informatie, die in dit document zijn overgenomen. Aan het opstellen van het boekje hebben verschillende overheden meegewerkt. Hiermee zijn de bevindingen gestoeld op een brede ervaring, maar ook op metingen en studies

De ervaringen ten aanzien van de ontwerpeisen zijn samengebracht in een tabel, die wij in dit document als Ontwerprichtlijnen hebben overgenomen:

Parameter

Eenheid

Aanbevolen waarde

Doorlatendheid bodem

m/dag

> 0,5

Drooglegging tov GHG

m

> 0,5

Filterlaagdikte

m

0,3 - 0,5

Toplaag bodem en taluds

-

Geschikt voor gras

Oppervlak wadi tov afvoerend oppervlak (dus ook eigen terreinen en daken)

%

5 – 10

Afstand tot gevel

m

> 1

Infiltratiepercentage

%

70 – 99

Waterdiepte in wadi

m

£ 0,3

Waking (*1)

m

0,1

Ledigingstijd

uur

< 24

Bodembreedte

m

> 0,5

Breedte wadi t.p.v. waterspiegel (*2)

m

4

Talud

-

1:3 of flauwer

(*1) Dit is de hoogte tussen de maximale toelaatbare waterstand en de bovenkant van het talud.

(*2) De breedte gemeente over de waterspiegel bij de maximaal toelaatbare waterstand.

Naast deze ontwerp gegevens. Stelt de gemeente Noordoostpolder de volgende aanvullende eisen:

  1. Ten behoeve van een lage maaifrequentie dient een langzaam groeiend graszaadmengsel te worden toegepast, welke bestand is tegen de specifieke groeiomstandigheden in een wadi;
  2. De afwatering van HWA naar de wadi toe, dient over de gehele lengte van de wadi plaats te vinden. Geconcentreerde afwatering is niet wenselijk in verband met aantasting van de taluds en vegetatie;
  3. De bodem van de wadi moet vlak zijn. Vrij van kuilen om plassen en plaatselijke slibophoping te voorkomen;
  4. De slokops dienen in het talud weg te vallen en geen obstakels te vormen voor het maaien. Een cirkelmaaier moet zonder schade aan maaier of slokop over de slokop kunnen worden bewogen, om het gras te kunnen maaien;
  5. De in het aggregaat toe te passen drain of infiltratiebuis moet voorzien zijn van inspectieputten. Bij elke knik in de drain of buis dient een inspectieput te worden aangebracht waar vanuit de drain of infiltratiebuis kan worden doorgespoten en met een standaard rioolinspectiecamera wagentje kan worden geïnspecteerd.
  6. Waar drains in de watergangen uitkomen, dienen de uitstroomopeningen aangegeven te worden met aan weerszijde perkoenpalen met een wit geverfde kop.
  7. Om een goede infiltratie naar de bodem te krijgen, moet de omliggende grond ook goede infiltratie eigenschappen hebben zodat een wadi optimaal kan functioneren (de wadi het water kwijt kan in de omliggende grond en grondwater). Het is daarmee sterk aan te bevelen om, al in de planfase, de infiltrerende eigenschappen van de omliggende grond te onderzoeken. De uitkomsten van een dergelijk onderzoek moeten meegenomen worden in de afweging van de wijze waarop het afvoeren van het hemelwater moet geschieden.
  8. Indien het niet is te voorkomen dat instromend water de wadibekleding aantast (= uitspoelt) kunnen instroomvoorzieningen wellicht uitkomst bieden. Deze harde, vaak betonnen constructies, zouden bij voorkeur in gekleurd beton (groen) moeten worden gemaakt. Ook moeten de constructies overrijdbaar zijn voor grasmaaiers.

Foto: Slokop