Logo van Gemeente Noordoostpolder dat doorverwijst naar de homepage
Logo van Gemeente Noordoostpolder dat doorverwijst naar de homepage

LIOR - Groen

Jeroen Marissen (0527) 63 34 47 of j.marissen@noordoostpolder.nl

Milou van der Maarel (0527) 63 39 78 of m.vandermaarel@noordoostpolder.nl

Algemeen

Het inrichtingsniveau dient in overeenstemming te zijn met het beheerniveau van het betreffende structuurdeel waar het ontwerp onder valt.

Bij de beheerder moet bekend zijn op welk kwaliteitsniveau beheerd dient te worden. Het eindbeeld van beplantingen moet voor de beheerder duidelijk zijn. Hiertoe het overdrachtsdocument ontwerpfilosofie invullen conform groenbeheerplan.

Situering

  • In nieuwe plannen geldt de norm genoemd in het ‘Beleidsplan openbare ruimte’ (BOR) te realiseren groen per inwoner.
  • Zorg dat groen past binnen de uitgangspunten van het groenbeleidsplan en aansluit op bestaande groenstructuren.
  • Zorg dat groen bereikbaar is voor onderhoudsmaterieel en mechanisch beheer.
  • Zorg dat openbaar groen niet direct aan particulier terrein grenst, maar leg bijvoorbeeld een pad of gemetselde erfafscheiding aan om onrechtmatig gebruik van groen tegen te gaan.
  • Maak de inrichting van groenstroken zo dat doorsteken (de vorming van zogenaamde olifantenpaadjes) wordt voorkomen.
  • Ontwerp groen zoveel mogelijk in geconcentreerde plekken en voorkom versnipperd groen. Soberheid in materiaal en allure door maatvoering.
  • Sociale veiligheid in acht nemen. Rekening houden met zicht vanuit woningen op parkeervakken, voeten fietspaden. Geen beplanting zodanig plaatsen dat die de verlichting van paden belemmert.
  • Aandacht voor verkeersveiligheid t.a.v. uitzichthoeken in bochten van wegen en inritten.

Materialen

  • Bomen: pas soorten van de Noordoostpolder bomenlijst toe. Deze lijst kan worden opgevraagd bij de Gemeente Noordoostpolder, team Groenbeheer.
  • Vaste planten: pas soorten toe met de volgende eisen:
  • Snel (dicht)groeiend;
  • Tegen droogte kunnen;
  • Niet ziektegevoelig;
  • Tegen strooizout kunnen;
  • Moet in de Noordoostpolder kunnen groeien of andere soorten in overleg met gemeente Noordoostpolder.

Natuurlijk groen: pas soorten uit bijlage 5.1 toe. Overige soorten: pas soorten van de Noordoostpolder assortimentslijst toe. Deze lijst kan worden opgevraagd bij de Gemeente Noordoostpolder, team Groenbeheer.

  • Inventariseer en waardeer bestaande beplanting, handhaaf en bescherm waardevolle groenelementen.
  • Het gebruik van giftige soorten is niet toegestaan op speelplaatsen, peuterspeelzalen, maneges en schoolterreinen.
  • Het sortiment moet aan kwaliteitseisen voldoen. Voor de omschrijving van de kwaliteitseisen van bomen, heesters enz., zie bijlage 5.4.
  • Soorten kiezen die bij voorkeur minder gevoelig zijn voor invloed van strooizouten.

Berm

Maatvoering

  • De taludhelling mag niet steiler zijn dan 1:3.
  • Maak de minimale breedte van een berm 1.00m vanaf de opsluitband met hoogteverschil.
  • Maak de maat tussen de rand van het gras en obstakels of tussen de obstakels minimaal 2,00m in verband met breedte maaimachine. Dit geldt voor situaties van een verhoogde opsluitband.
  • Houd in ontwerp er rekening mee dat langs een vak met ruig gras grenzend aan een pad/weg 1 meter als gazon wordt onderhouden.
  • Stem de bermbreedte af op de werkbreedte van de maaimachine. Met name op smalle stroken voorkomen dat de maaier voor een klein randje een nieuwe werkgang moet maken.

Materialen

Bermen inzaaien met bermmengsel B3. Op aangeven opdrachtgever kan ook gekozen worden voor minder snelgroeiende mengsels als “Slow”.

Bodembedekkende heesters

Situering

Op plaatsen waar veel mensen komen geen gedoornde gewassen planten i.v.m. zwerfvuil dat gemakkelijk blijft hangen. Langs vakken direct grenzend aan fietspaden en paden van half verharding geen gedoornde gewassen planten.

Maatvoering

  • Een plantvak dient binnen 3 jaar gesloten te zijn om onkruidgroei te beperken. De soort, kwaliteit en het aantal moeten hierop worden afgestemd.
  • Er worden randvoorwaarden gesteld aan de toepassing van dit inrichtingselement.

Materialen

  • Langs wegen en fietspaden rekening houden met zouttolerantie van de te gebruiken gewassen.
  • Minimale hoogte 25 cm i.v.m. onkruidgroei.
  • Voor kwaliteitseisen, zie bijlage 5.4.

Bomen

Algemeen

  • Voor bestaande bomen geldt: werkzaamheden in de kwetsbare boomzone (=kroonprojectie + 1,5m) zijn niet toegestaan zonder toestemming van de Gemeente Noordoostpolder, team Groenbeheer. Het Handboek Bomen is integraal van toepassing. Zie ook de poster 'werken rond bomen', te verkrijgen op www.norminstituutbomen.nlexterne-link-icoon. De resultaatsmeter van het Norminstituut Bomen gebruikt is ook een goed middel.
  • I.v.m. grondzettingen mogen geen bewegingen plaatsvinden met machines binnen de kroonprojectie.
  • Ontgravingen/ ophogingen vinden slechts plaats met en onder toezicht van de beheerder/ toezichthouder;
  • Ontgravingen met hydraulische machines binnen de kroonprojectie zijn niet toegestaan.
  • Streven naar handhaving van bestaande waardevolle bomen op hun huidige standplaats.
  • Rekening houden met particuliere en gemeentelijke beschermwaardige bomen.
  • Op alle tekeningen, vanaf stedenbouwkundig plan, bomen op schaal intekenen in volle wasdom (30 jaar).
  • Bomen minimaal 2,0m vanaf hart boom uit de erfgrens zetten en 2,0m uit een inrit. Overige afstanden t.o.v. objecten zie ‘Beleidsplan openbare ruimte’ (BOR) en Handboek Bomen.

Situering

  • De ondergrondse omstandigheden van bomen in verhardingen dienen voorzien te worden met bomengranulaat. Eisen en voorwaarden op te vragen bij de Gemeente Noordoostpolder, team Groenbeheer.
  • Geen bomen in verharding zonder ondergrondse voorzieningen, zoals bijvoorbeeld het ondergrondse krattensysteem, boombunker met beluchting, watervoorraad etc.
  • Voorkom dood hout door een minimale afstand aan te houden tussen bomen aan hoofd- en wijkwegen, ¾ x de kroondiameter in volgroeide toestand.
  • Plaats bomen minimaal ½ kroondiameter + 1m (in volgroeide toestand) afstand van verticale objecten.
  • Voor situering bomen versus lichtmasten zie ‘Beleidsplan openbare ruimte’ (BOR) en Handboek Bomen. De afstand is onder andere afhankelijk van type boom (vorm) en de mogelijkheid de boom op te kronen.
  • Plaats nooit een nieuwe boom bij een bestaande boom binnen een afstand van een halve kroondiameter van de nieuwe boom in volgroeide toestand.
  • Plaats bomen van de 3e grootte langs straten en/of fietspaden minimaal op ½ kroondiameter afstand (in volgroeide toestand) van de straatgoot in verband met het voorkomen van snoei bij dit kleine formaat boom.
  • Plaats beschermende voorzieningen bij bomen op parkeerplaatsen. Plaats bomen zodanig dat ze niet kunnen worden beschadigd bij inparkeren.
  • Plaats bomen zo dat in volwassen toestand het wortelpakket volledig kan uitgroeien.
  • Zorg dat bewoners zo min mogelijk schaduwoverlast krijgen. Het is acceptabel wanneer bewoners een deel van de dag schaduw in hun huis of tuin hebben, mits de zon ook gedurende een deel van de dag binnenvalt. Zie schaduwdriehoek in bijlage 5.2 en bijlage 5.3.
  • Houd rekening met verminderde groeiruimte voor wortels van bomen in taluds.
  • Voorkom coulissewerking van bomen langs hoofdontsluitingswegen (in verband met uitzicht bij uitritten).

Maatvoering

  • Gebruik om de maten van bomen (uitgaande van volgroeide toestand) aan te geven de volgende termen:
  • Bomen 1e grootte = > 15m hoog en 10m breed
  • Bomen 2e grootte = 8 t/m 15m hoog en 7,50m breed
  • Bomen 3e grootte = < 8m hoog en 5m breed
  • Stem de boomkransen af op de diktegroei van de bomen.
  • De doorwortelbare ruimte dient berekend te worden met behulp van het rekenprogramma Boommonitor van Norminstituut bomen. Uitgangspunt is een doorwortelbare diepte van 80 cm -mv. Voor omlooptijd en ambitieniveau zie ‘Beleidsplan openbare ruimte’ (BOR).
  • Er worden randvoorwaarden gesteld aan maatvoering inzake de breedte van de plantlocatie, Handboek Bomen.
  • Voor eisen en voorwaarden aan afstanden tussen bomen en kabels en leidingen zie ‘Beleidsplan openbare ruimte’ (BOR) en Handboek Bomen.
  • Minimale maat boom tot (ondergrondse) afvalcontainer of lichtmast moet ½ kroondiameter + 1,00m in volgroeide toestand uit de buitenkant van de ondergrondse constructie zijn, om de containers zonder schade aan de kroon te kunnen legen.
  • Bomen op een afstand van 2,50 meter uit de hoofdriolering plaatsen, zonder het gebruik van anti-worteldoek of schermen. Bomen op een afstand van 2,50 meter tot 1,50m uit het riool antiworteldoek of schermen toepassen.
  • Voor maten van afstanden tot kabels en leidingen, zie ‘Beleidsplan openbare ruimte’ (BOR) en Handboek Bomen.

Materialen

  • Gebruik van vruchtbomen of vruchtdragende bomen op verharding bij woningen beperken. In boomspiegels bij waterdoorlatende verharding niet toepassen.
  • Geen soorten gebruiken die extra gevoelig zijn voor heersende ziekten zoals bacterievuur, iepziekte, kastanjebloedingsziekte, essentaksterfte en watermerkziekte.
  • Geen soorten toepassen die problemen opleveren met luizen voor bewoners bij parkeerplaatsen of over het trottoir, bijv. druipen van linden.
  • Geen soorten kiezen die schade veroorzaken a.g.v. opdrukkende werking van de wortels. In ieder geval geen populieren, wilgen, vleugelnoten toepassen in verharding en binnen een straal van 15 meter uit de verharding.
  • Voor het inrichten van woonwijken en werkgebieden geen soorten gebruiken die allergene stuifmeelkorrels (pollen) kunnen verspreiden. Hiervoor kan het Bomenkompas de afwegingsinstrument zijn om de boomsoort te bepalen.

Bosplantsoen

Situering

Toepassen in situaties waarin de sociale veiligheid niet in het geding komt. Natuurlijk groen: pas soorten uit bijlage 5.1 toe.

Maatvoering

  • Er worden randvoorwaarden gesteld aan de toepassing van dit inrichtingselement, zie ‘Beleidsplan openbare ruimte’ (BOR) en Handboek Bomen.
  • Stem de soort en het aantal heesters en boomvormers af op de grootte van het plantvak zodat in een uitgegroeide situatie een gesloten plantvak ontstaat. Het eindbeeld bepaalt de minimale breedte van het vak. Inzaaien met klaver tegen onkruidgroei.

Materialen

Voor kwaliteitseisen, zie bijlage 5.4.

Ecologisch groen

Algemeen

Hoofddoelstelling bij het natuurvriendelijk inrichten is, het handhaven en of versterken van de natuurlijke variatie in leefgemeenschappen.

Situering

Natuurdoeltypen kringloop/natuurlijke processen:

  • Stel bij het ontwerpen van natuurvriendelijk groen de natuurdoeltypen vast.
  • Geef de doelsoorten/levensgemeenschappen aan.
  • Maak bij het ontwerpen gebruik van kringlopen en natuurlijke processen.

Landschaps-ecologische inpassing:

  • Benoem de onderdelen verblijfsgebied, ecologische verbindingszones en de knelpunten in de ecologische structuur.

Ontsnipperende maatregelen:

  • Maak verbindingen met groene structuren, tunnelconstructies en andere aanpassingen.

Variatie:

  • Benut gradiëntrijke verschillen in vocht, voedselrijkdom, bodemsoort, kalk en expositie, reliëf en gelaagdheid van de vegetatiestructuur. Gradiëntrijke situaties bieden ruimte aan veel verschillende plantsoorten en dieren.
  • Breng een overgangsmilieu tussen water en land tot stand door ruimte te maken voor oevers.
  • Pas waar mogelijk natuurvriendelijke oevers toe. Oevers met een helling 1:4 of flauwer, met een oeverbeschermende plantengroei zoals riet en biezen kunnen de stabiliteit van de oever zodanig garanderen dat een technische oeverbescherming overbodig is.

Maatvoering

  • Stem de maatvoering van water/natuurlijke oever af op de beoogde natuurdoeltypen en het onderhoudsmaterieel.
  • Zorg dat oevers (in beheer van de gemeente) toegankelijk zijn voor maaimaterieel.
  • Toepassen van plasbermen met een max. diepte van 40 cm en met een talud van 1:4 of flauwer i.v.m. verdrinkingsgevaar spelende kinderen.

Materiaal

Inheems plantmateriaal toepassen, zie tabel 5.1.

Gazon

Situering

  • Geen gazon maken nabij geparkeerde auto’s i.v.m. bereikbaarheid en schade.
  • Geen gazon op moeilijk bereikbare plaatsen als rotondes, smalle middenbermen van wegen e.d.

Maatvoering

  • De taludhelling mag niet steiler zijn dan 1:3.
  • Maak de breedte van de grasstrook minimaal 1,00m als de opsluitband geen hoogte verschil heeft.
  • Bij gazon in de volgende situaties rekening houden met 2,20 meter breedte voor zelfrijdende maaimachine.
    • Obstakels
    • Verhoogde opsluitbanden
    • Doorgang
  • Vermijd gazonvakjes die meer dan 500 meter verwijderd van een maairoute liggen.
  • Er worden randvoorwaarden gesteld aan de minimale oppervlakte per vak, zie ‘Beleidsplan openbare ruimte’ (BOR).

Materialen

Speelvelden en overige gazonstroken inzaaien met gazonmengsel R1 en R2.

Bloemrijk grasland

Inzaaien met meerjarig bloemrijk mengsel. Met uitzondering van locaties waar tijdelijk een bloemenweide wordt aangelegd. Hier kan gekozen worden voor eenjarige mengsels.

  • Stem het mengsel af op grondsoort en groeiomstandigheden (voedselrijkdom, vocht, bezonning)
  • Creëer gunstige omstandigheden voor ontkieming. In de grond dienen geen wortelonkruiden en (weinig) graszaden aanwezig te zijn. Een geschikte bodem is niet uitgedroogd en niet verdicht.
  • Voor een bloemrijk resultaat dient de grond te worden verschraald, hiervoor dient te worden afgestemd met Gemeente Noordoostpolder, team Groen.
  • Pas 'netheidsstroken' toe langs verhardingen (breedte min. 1m).

Hagen

Maatvoering

  • Er worden randvoorwaarden gesteld aan de toepassing van dit inrichtingselement, zie ‘Beleidsplan openbare ruimte’ (BOR) en Handboek Bomen.
  • Hoogte van de haag afhankelijk van de situatie:

- Tussen ontsluitingsweg en fietspad max. 50 cm.
- Langs fietsassen max. 125 cm.
- Om parkeervakken max. 80 cm.
- In uitzichthoeken van fietsassen en ontsluitingswegen max. 50 cm.

Materialen

  • Geen soorten gebruiken die meer dan 2 keer per jaar geknipt behoren te worden.
  • Ter bescherming van de haag (op kwetsbare plaatsen) plantsoenhekwerk in het hart van de haag verwerken.
  • Voor kwaliteitseisen, zie bijlage 5.4.

Heesters en Botanische rozen

Situering

  • Houd bij uitzichthoeken rekening met lengtes en hoogtes bij het maken van het beplantingsplan.
  • Langs fietspaden geen gedoornde struiken toepassen.

Maatvoering

  • Een plantvak dient binnen 3 jaar gesloten te zijn om onkruidgroei te beperken. De soort, kwaliteit en het aantal m2 moeten hierop worden afgestemd.
  • Stem de soort en het aantal heesters af op de grootte van het plantvak, om te voorkomen dat de beplanting gaat overhangen (‘overkookt’). De afstand van de buitenste plantrij tot de rand van het plantvak bedraagt ca. de helft van de onderlinge rijafstand.
  • Er worden randvoorwaarden gesteld aan de toepassing van dit inrichtingselement, zie ‘Beleidsplan openbare ruimte’ (BOR) en Handboek Bomen.

Materialen

  • Gebruik lage struiken (max. hoogte 100 cm) langs fietspaden in verband met sociale veiligheid.
  • Stem het sortiment heesters en bomen op elkaar af. Denk aan de lichtdoorlatendheid van de boomkroon.
  • Bij het toepassen van solitairstruiken moet voldoende hoogteverschil aanwezig zijn tussen vakbeplanting en solitairen.
  • Voor kwaliteitseisen, zie bijlage 5.4.

Vaste planten

Situering

Niet toepassen op kwetsbare plaatsen (intensief bezochte terreinen). Alleen toepassen op A-locaties (centra en busstationsgebied) en in hoofdgroenstructuur.

Maatvoering

Er worden randvoorwaarden gesteld aan de toepassing van dit inrichtingselement, zie ‘Beleidsplan openbare ruimte’ (BOR) en Handboek Bomen.

Materialen

  • Nabij verharding niet kiezen voor uitzaaiende soorten.
  • Voedingsrijk substraat. Type afhankelijk van de bestaande situatie, moment van aanplant, soort beplanting en grondsoort af. Laagdikte min. 30 cm.
  • Onderhoudsarm (bemesting, ziektebestrijding).
  • Bodemsluitende eigenschappen.

Bos en park

Situering

  • Als wezenlijk onderdeel van de hoofdgroenstructuur.
  • De gebieden dragen bij aan de aankleding en inrichting van de dorpslandschappen en de invulling van natuurfuncties. Bovendien is er volop ruimte voor recreatie, wat het actief beleven van de bosgebieden mogelijk moet maken.
  • De dorpsbossen bevinden zich niet alleen aan de randen van de stedelijke gebieden / dorpsstructuren, maar hebben ook tussen woonwijken een scheidende / afschermende functie.

Maatvoering

Minimale oppervlakte om te kunnen inrichten met opgaand bos is 1.000 m2.

Materialen

  • Binnen de bosvegetatie is onderscheid gemaakt tussen delen behorend tot kern, mantel en zoom. Omschrijving, sortiment en afmetingen staan omschreven in de Beheermaatregelen Dorpsbossen.
  • Terughoudend zijn in de toepassing van meidoorn nabij fruitteeltgebieden.
  • Terughoudend zijn met aanplant van essen i.v.m. de essentaksterfte.

Uitgangspunt

In de Beheermaatregelen Dorpsbossen staan de bostypen omschreven welke voorkomen in de gemeente Noordoostpolder, dat zijn:

  • Beheergroep Bossingel
  • Beheergroep Hakhout
  • Beheergroep Park- en Dorpsbos
  • Beheergroep Struweel

Bij een nieuw aan te leggen bos kan men uitgaan van één van bovenstaande bostype en deze als voorbeeld nemen voor de invulling van het ontwerp en sortimentskeuze. Het gewenste eindbeeld volgens Beheermaatregelen Dorpsbossen kan men dan bereiken door de gemaakte keuze in het nieuwe plan.